Tijdens de Tweede Wereldoorlog kwamen er maar heel weinig mensen in verzet. Hooguit 0,5% van de bevolking. We mogen dus met recht bewondering hebben voor Harm Smit en zijn vrouw, die 2,5 jaar het Joodse echtpaar Piet Salomon en Jenny Mozes verborgen hebben gehouden.
Waarom behoorden Harm Smit en zijn vrouw tot die uitzondering? Gereformeerden waren oververtegenwoordigd in het verzet, maar dat bleef toch ook altijd een kleine minderheid. Een deel van de gereformeerden meende zelfs dat men zich moest onderwerpen aan de Duitsers, omdat in de Bijbel staat dat je de overheid moet gehoorzamen.
Een verklaring geeft Harm Smit wellicht zelf in zijn kroniek, waarin hij schrijft dat hij door het wonen op Schokland, een afgelegen eiland, zich niet meer gewillig en met dankbaarheid “voor het gegeven gezag” onderwerpt.
Meneer en mevrouw Mozes, een Joods echtpaar, verbleven twee en een half jaar ondergedoken bij mijn grootouders. Ze waren op doorreis naar een plaats meer in het noorden van Nederland, maar konden hun reis niet voortzetten vanwege verwachte razzia’s op de route. Een vriend uit de gereformeerde kerk bracht ze onaangekondigd naar mijn grootouders, met het verzoek om een paar dagen te mogen blijven. Dit werd een paar keer verlengd, en uiteindelijk bleven meneer en mevrouw Mozes bij mijn grootouders ondergedoken.
Op een gegeven moment waren ze zo onvoorzichtig dat mensen op straat aan mijn opa vroegen: “Hé Smit, hoe gaat het eigenlijk met die joden die je in huis hebt?” Meneer en mevrouw Mozes zaten ook gewoon in de kamer, en zo is het een keer gebeurd dat er een Duitser aanbelde omdat er iets mis was met de verduistering aan de achterkant van het huis. Als de man de kamer was binnengelopen, zou hij het volgende tafereeltje hebben gezien: mevrouw Mozes en mijn moeder waren vlaggen aan het naaien op de naaimachine, en meneer Mozes en mijn opa luisterden naar de radio, die afgestemd stond op Radio Oranje.
Mevrouw Mozes
Met de nieuwsuitzendingen van Radio Oranje stonden er altijd veel fietsen voor het huis, van Kampenaren die bij de familie Smit mee kwamen luisteren. Buren waarschuwden voor het grote risico dat daarmee werd genomen, temeer daar er naast het huis een hoge Duitse officier woonde.
Mijn vader vertelde dat meneer Mozes het ware joodse handelsbloed in zijn aderen had stromen. Dat werd geïllustreerd met een voorbeeld. De eerste keer dat meneer Mozes zich weer vrij op straat kon begeven, kwam hij thuis met een kaartje waar een prachtig spotgedichtje op stond over de nederlaag van Hitler. Hij wist binnen de kortste keren dat kaartje te vermenigvuldigen en aan de man te brengen voor een paar dubbeltjes. Mijn vader snapte nooit hoe hij dat zo snel voor elkaar kon krijgen om zo’n handeltje op te zetten.
Piet Mozes was een hele vrolijke charmante man, hield er altijd de moed in, ondanks de moeilijke omstandigheden. Wanneer hij s’morgen bij het onbijt kwam, had hij vaak een leuke opmerking, “vandaag doe ik deze das maar eens om” (van de twee die hij had). Nooit brommen nooit vervelend.
Op de vraag wat is je geloof, antwoorde hij, gekscherend, “gereformeerd”. Ze maakten zelfs eens een uitstapje naar Schokkerhaven en maakten ook s’avond, langs de IJsselkade, heimelijk wel eens een ommetje.
Mevrouw Mozes was een echte dame, met lippenstift en nagellak, waar mevrouw Smit schande van sprak. Ze was eerder getrouwd geweest in Duitsland en heeft daar een restaurant gehad.
In Nederland heeft ze Piet Mozes in een naai-atelier ontmoet. Ze was een hele goeie naaister en heeft nog van een rood lapje stof (“getauscht” in Duitsland”) voor Harry een heel leuk pakje gemaakt.
Na de oorlog was er geregeld contact. Piet Mozes werkte weer snel als vertegenwoordiger in de confectie. Van hem kreeg ik mijn eerste nylonkousen cadeau.
Ze waren de peetouders van Harry. Toen we in Amsterdam aan de Ruyterkade lagen, kwamen ze helemaal lopen vanuit Amsterdam Zuid (de trams reden nog niet) en brachten voor Harry zijn eerste schooltas mee.
Piet Mozes is enige jaren na de oorlog, in 1950, overleden. Mevrouw Mozes was eregast op Harry zijn bruiloft. Op haar begrafenis, eind jaren tachtig, kwam van haar familie enkel nog een aangetrouwde nicht uit Arnhem op bezoek. Vertegenwoordigers van de Amsterdamse Joodse gemeente en de familie Smit hebben mevrouw Mozes naar het graf gedragen.
– Anna Smit, echtgenote van Lammert Smit, zoon van Harm Smit
Uit een brief gericht aan Harm Smit, van 21 juli 1949, blijkt dat Piet Mozes een aanvraag heeft ingediend bij de Generale Thesaurie. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het geld van Joden ongeldig verklaard. Na de oorlog konden Joden een verzoek indienen om dat geld vergoed te krijgen en ook Piet Mozes heeft zo’n verzoek ingediend.
Hij kreeg toen een ambtenaar op bezoek “welke het een en ander heeft gevraagd. Dus nu maar afwachten zooals met zooveel dingen waar de ambtenaren zich mee bemoeien”.
Dat het, zoals Zwier Holtland in een notitie schrijft, in orde is gekomen valt 100% mee. Joden mochten na de Tweede Wereldoorlog van de Nederlandse overheid niet veel verwachten. Het gebeurde vaak dat teruggekeerde joden niet eens hun eigen huis meer in konden.
Brief geschreven door Piet Mozes op 26 september 1949:
“Onze hartelijke gelukwensen met de geboorte van Janke”.
“En Trien hoe voel jij je nu wel als Moeder? Wij zijn overtuigd van dolgelukkig”
“Kleine waarschuwing, Zwier moet Janke niet te veel verwennen”.
Piet Mozes schrijft ook nog: “Ik heb + 14 dagen huisarrest daar ik op mijn knie ben gevallen (dure dagen).“
Misschien een aankondiging van lichamelijk ongemak? In 1950 is hij namelijk overleden.
Brief van Jenny Mozes, 15 mei 1961, gericht aan Anna Smit, vrouw van Lammert Smit.
“Hopelijk bent U gesoend, en hebt U de Paasfeestdaage Gezellig gehat.
Met mij gaat het niet zo goed. Ik ben voor de paasen erg ziek geworden. Ik had hooge korts en een vreselijke husten, en het was zo erg dat ik in het ziekenhuis behandelt moest worden, en deze week moet ik op rijs war veel zon is, en ga ik met een kennis van my naar Italien voor drie weken.”
Jenny’s Nederlands was niet zo perfect als dat van haar man Piet Mozes. Piet was in Nederland geboren, terwijl Jenny in de jaren dertig naar Nederland was gevlucht.
De volgende gegevens werden verstrekt door de Joodse Gemeente van Amsterdam:
“Jenny Mozes geboren 2-11-1897 LABISCTIN onder de naam Jenny Schwartz is overleden op 28-2-1980 in Laren. Zij is begraven op 29-2-1980 op de begraafplaats Muiderberg veld F rij 20 graf 14
Zij was gehuwd met Salomon Mozes geboren 26-01-1889 te Wageningen en overleden op 21-10-1950 te Amsterdam en begraven op 23-10-1959 eveneens op Muiderberg veld E rij 43 veld 27.
Volgens onze gegevens zijn er uit dit huwelijk geen kinderen geboren, er staat bij ons niets over de ouders broers of zusters.
Lid zijn van de Joodse Gemeente hield niet perse in dat men gelovig leefde. Veelal waren (zijn) leden lid om te kunnen worden begraven op een Joodse begraafplaats.”
Labisctin zal het plaatsje Łabiszyn (of Labischin) in het huidige Polen zijn.