De Anna Dijkstra-ballade
Oma kijk ik vond een foto
Van een kleine boerderij
Zie ik daar niet Lytse Anne?
Wat een leuke boerenmeid!
Jochie, dat is een gelukkie
Ik was dat prentje jaren kwijt
‘k Heb nu weer een heel klein stukkie
Van die goede ouwe tijd.
Daar zien we beppe en daar ook pake,
In ’t friese heitelân, die lange man,
Ook zien we Lamkje en Riek en Hendrik
Johannes, Janke ook, en Onne Pang.
Eens ging ús Anne te keer
Maar die tijd komt niet meer
’t Friese land is nu IJsselmeer
De woonark Trijnsje is nou haar haven
‘k Zie tot de horizon geen koeien meer.
Kijk die jonge vrouw is Anna
Anna was een mooie meid,
Anna was bepaald geen grutte
in haar Lytse Anna-tijd.
Opa, en die blonde jongen
Schaatsend op het gladde ijs
Opa … is dat nou die Lammert
Anne’s eerste grote prijs?
Ja dat is Lammert, van ’t eiland Schokland
Op wat het toen nog was, de Zuiderzee
Hij voer er jaren, op woeste baren
En nam zodra het kon, zijn Anna mee.
Toen ging de zee soms te keer
Anna had het niet meer
Zeeziek werd ze iedere keer.
Als ze nu dommelt, de Trynsje schommelt,
Heeft ze geen centje pijn, niet zeeziek meer.
Daar op het water, die kleine sleepboot
Waar j’ altijd horen kon, hou vast dat roer
Daar kwam eerst Harry en later Titi,
Ze hield een handje vast, haar tweelingbroer.
Toen was het nog niet gedaan
Nee ze bleven nog gaan
Jan en Hetta kwamen er aan.
Wat ons verwondert, je bent nu honderd
Blijf nog heel lang bij ons, blijf naast ons staan.