Anna had een bijzonder goed geheugen en vertelde met veel enthousiasme over haar jeugd. Hier volgt een transcriptie van audio-opnames gemaakt kerst 1999. Ze was toen 85 jaar.
Zondagsschool en kerst
Niemand ging daar naar de kerk maar de kinderen gingen wel allemaal naar de zondagsschool. Met de tram richting Assen (ik vind het zo jammer dat ze dat opgeheven hebben). Dan nam je een cent mee. Ja, meer kon niet hoor. Je had dan met de kerstdagen kerstfeest. Nou, dat was ongelooflijk, zo’n hele grote dennenboom daar in de kerk. Met echte kaarsen. Soms ging er wel eentje in de brand en dan gilden we: JA! Dan was er altijd Sietse Mopke, zo noemde men hem, zo’n mannetje en die stond er dan bij met een emmer water en zo’n ding.
Anna 100 jaar
Maar kréég je dan ook wat?
Ja, je kreeg een cadeau, maar ze kwamen wel eerst met een lijst langs. Die moest je tekenen en je moest er wat voor geven. Ik weet niet meer wat ze gaven, maar ze gingen bij iedereen langs. En je kreeg altijd een sinaasappel. Nou, dat was wat hoor, een sinasappel én een cadeautje. En een lepeltje.
Wat voor cadeautje?
Ik weet wel dat ik een keer zo’n huisje kreeg, zo’n “mooi weer” huisje. En als het dan mooi weer was kwam het vrouwtje naar buiten en als het slecht weer was kwam het mannetje naar buiten. Of misschien andersom maar het was zo’n klein huisje en dan thuis het cadeau uitpakken. Je zit te wachten en dan werd je naam geroepen. Dat was allemaal zo spannend en zo prachtig ja.
Dan kreeg je daarna chocolademelk bij omke Hendrik. Die kookte dat. Die had een hele grote stoompan, waar de aardappels in gekookt werden. Die grote ijzeren pot werd dan schoongemaakt en daar werd die chocolademelk in gekookt, zo’n hele grote. Hij woonde naast de kerk, dus dat konden we dan zo ophalen.
Op het eind kreeg je ook nog een krentenbol en dat was ook al iets feestelijks voor ons allemaal hoor.
Ik denk dat Onne toen nog te klein was, dat die nog niet mee kon. Wij liepen daar ’s middags al om een uur of vier, vijf naar toe. Het was nogal een eindje lopen, vanaf tante Riek, waar we vroeger woonden, de veertiende wiek, naar de drieëntwintigste wiek.
Lange winteravonden en veel breien
Wat deed u vroeger op zulke avonden in de winter. Want gister vertelde u dat u om negen uur sokken zat te stoppen bij kaarslicht.
Nou, veel breien. Kleding, onderbroeken en borstrokken. Geen jurken, wel truien. Met een warme jas aan. Allemaal eigen gebreide truien.
Ook wel lange broeken en zo?
Ik heb nog een keer geloof ik een paar onderbroeken voor m’n vader gebreid, maar niet voor de jongens.
Van hele dunne wol?
Ik weet niet of het nou wol of katoen was maar… Sokken, deed ik twee paar aan. Voor omke Hendrik breiden we ook altijd sokken want beppe kon dan niet mee breien.
U was altijd aan het breien zeker
Ja wij moesten ’s avonds altijd wat doen. Ja, ik snap ook niet dat er altijd breien was, maar d’r was altijd wel breien. Wij kochten de wol, maar we deden ook wel vaak de sokken afknippen. Dit stuk eraf knippen. De zolen en de hakken en de tenen waren kapot. Maar dat bovenstukje was nog goed. En dan breide je er weer nieuwe sokken van.
En wat deed je dan met die stukken die d’r af gingen?
Dat was dan vodde en er kwam een keer per jaar een voddekoopman.
Ik dacht dat dat op een deken werd genaaid al die stukjes..
Oh ja, m’n moeder heeft toen een deken gemaakt. De stukjes op een ouwe deken en later rode stof daar tegenaan en gebloemd aan de andere kant. Tjonge jonge, was haast niet op te tillen van al die stukjes. Warm! Kun je wel nagaan.
Lange wandelingen
Vroeger op zaterdagavond bijvoorbeeld, dan ging je toch wel eens een stukje wandelen en dan
kwam je toch wel mensen tegen die ook gingen wandelen?
Lokke, mijn vriendin, haar vader en moeder en een broer van hem met zijn vrouw die gingen
zondag ’s avonds vaak wandelen. Lokke had nog verkering weet ik wel. Dus Lokke was zo’n twintig
jaar. Dan waren haar ouders misschien vijftig of zo. Dan liepen ze zo de vaart langs en zo de
Gorredijkse weg en dan bij Gorredijk langs, en dan de driehoek om, Lippenhuizen en dan liepen ze
dat hele stuk zondag om. Dat deden ze vaak hoor. Dat was wel zo’n twintig kilometer. Flinke
stappen. Na het melken en koffiedrinken gingen ze weg. Gezond en Lokke bleef thuis.
Die vond het wel leuk. Dan kon haar vriend op bezoek.
Er werd bij ons ontzettend veel gewandeld hoor. Nu is het allemaal helemaal anders geworden.
Toen gingen de mensen die naar de kerk gingen niet fietsen hoor. Dat deden ze niet.
Maar bij jullie waren toch niet zulke “fienen” of toch wel?
Nou die hervormden ook niet hoor. Dan had je de Hessen allemaal en dat groepje. Dan waren wij
aan het fietsen en waren zij ook met een hele ploeg maar altijd lopen hoor. Mmm. Maar dat is nu voorbij. Want nu fietst iedereen. Zo komen Klaas en Harma ook altijd op zondag met de auto bij ons. Dus dat is niet meer….
Onweer en palingvellen
Wat ik me ook nog heel goed kan herinneren: ik was een jaar of acht en er was heel zwaar onweer.
Toen hadden we dat vaak maar misschien is het ook zo dat ik dat toen zo zag. Maar echt, ontzettend hard, met donder en bliksem. Wij hebben dan wel bij de deur gestaan, mijn vader was in het hooiland en dan zei m’n moeder: kom op, want als het inslaat moeten we er zo uit kunnen. Er was ook wel eens iets ingeslagen. Dan was de bui over en kwamen de buren. Jallotsje, die kwam meteen naar buiten. Daar was dat watertje tussen die wiek en Oemelansje en Oebele die kwamen allemaal naar buiten en dan met mekaar praten.
OebeleOnsje, ha, ha.
Dat wier war jer, zwier war. D’r viel wel een bui hé. Tjonge, jonge jonge.
Dan werden de hengels uit gegooid. Want met een regen dan wou het zo goed vissen. Dan zeiden
ze: nou gauw even het hengeltje uitgooien dan kunnen we nog een visje vangen. Dan wol het sa
bieten. En dan hadden wij soms ook wat visjes die gingen we schoonmaken. We hadden ook katten
en de kater, dat was zo’n kreng, had die de kater de lekkerste vissen gepakt. Katten houden echt van vis hoor.
Er werd bij ons zo hard gebakken, we konden alles opeten. En toch was het heerlijk.
Wat waren het voor visjes dan?
Vorentjes en stekelbaarsjes.
Die stekelbaarsjes zijn toch heel klein? Echt, maakte je die schoon ook?
Ja, mijn vader maakte die schoon en die waren hartstikke lekker. Oh ja. En die werd zo hard
gebakken. Dus je at alles op.
Heet dat ook geen sprot?
Nee, dat zijn hele kleine visjes. Die kocht je alleen met het “vietste merk”. Kwam m’n vader met zo’n
grote zak vol sprot. Als ik er nou aan denk, aaaah, toen waren we d’r gek op. Alleen de kop eraf en
dan zo opeten. Nou moet ik er niet aan denken. Dat was op zondag. Op die kramen weet je wel.
Allemaal sprot. Dat hoort alleen…
Nee, maar die was gerookt of zo. Maar als je nou een bokking neemt, die maak je nog schoon. Een
lekkere gestoomde makreel vind ik wel lekker hoor. Tenminste toen die vroeger… Er was geen
andere keus in die binnenwatertjes. Alleen zoetwatervisjes zoals stekelbaarsjes, blei en voorntjes.
Mijn vader moest ook wel eens sloten graven. Dan kwam hij middernacht thuis en in een rooie zakdoek had hij dan allemaal paling. Die werd schoongemaakt, de velletjes werden eraf gehaald en die velletjes werden tegen de schuurdeuren met spijkers gezet. Helemaal uitgerekt, omgestroept, weet je wel. Die bewaarde hij. Als hij dan ’s winters de rogge moest dorsen met de dorsvlegel dan moest dat ding dat er los aan zat, heel sterk zijn. Die palingvellen werden bewaard om die dingen vast te maken. Want dat was zo sterk. Sterker dan touw. De rogge lag op kleden, die werden zo neergelegd. Ze waren met zijn tween, dan sloeg de een en dan de ander. Dat weet ik nog goed. Die spijkers en de velletjes die uitgestrekt hingen. Nou dat was,oh, lekkere gebakken paling hoor. Die werd ook helemaal opgegeten.
Pake
In zo’n snot zakdoek, Hoe ving hij die dan? Hoe kan hij nou paling vangen in een zakdoek? Dat is moeilijk hoor.
Nou ja, nee, als ze die sloten groeven, die zaten daar meer in de modder. Ik snap nou ook niet…
Pake had voor eigen gebruik een stuk veen?
Er was een stuk heide dat lag er achter en dat werd dan afgegraven. Dat noemden we “sjerren”. Dat was hele losse turf, dat kon je opbreken en daar maakte je de kachel mee aan. Dat brandde zo op maar met houtjes gestampt waren het turfjes, die brandden veel langer
Terug naar de kerstfeest herinneringen
Maar om op het kerstfeest terug te komen: Toen was ik een keer een beetje ziek. Maar ja, dat kerstfeest… daar was je dan een heel jaar voor naar de zondagschool geweest. Ja, dat kerstfeest was het einde en dan ben je niet erg lekker, overgegeven, en dan was het een uur of vier. Nou hoe voel je je? Nou goed. Dan wist m’n moeder eigenlijk ook niet wat ze moest doen. Nou ja, ik kan wel mee. Dus evengoed naar dat kerstfeest toe. Dan zit je op die banken en dan krijg je chocolademelk. Maar ik was zo beroerd hé. (Anna geeft een paar keer overgeefgeluid) Overgegeven weet je wel. En toen kwam de boel eruit.
Ha, ha, ha, hoe oud was u toen?
Een jaar of negen, acht. Ik zat naast die Corrie Es, die vond het ook niet zo leuk. Toen kwam al snel de koster met een emmertje en werd er zand over gegooid. Over de kots (niet zoveel hoor). Daarna kwamen ze met krentenbollen langs en dan nam ik evengoed…. die krentenbollen! (Anna proest het uit van het lachen). En ik weet nog goed dat ze zeiden: “soesto dat no woll dwaan”. Zou je dat nou wel doen? Nou ja… Ik heb niet weer gekotst, ik ben ook gewoon lopend thuisgekomen. Ik heb d’r ook niks van overgehouden.
En toen kwam dat pakje en oh wat zou daar nu in zitten. Mijn vader was er ook bij. Toen dacht m’n vader dat het iets was dat je op kon eten, Hij beet erin! Oh, hij zei, het is echt.
Had hij nog wel een gebit of had hij nog echte tanden?
Ja, hij had nog goede tanden. Nee het was geen grapje hoor. Nou, de jongens kregen een bromtol, Ik weet niet wat je nog meer kreeg. Misschien wel haarstrikken of zakdoekjes of zo.
Over Sietse Popkema, haar schoonbroer
En ik heb het nog met Sietse meegemaakt. Nou, dan moet je wel een ijzeren gestel hebben om dat vol te houden. Dan fietsen ze die moeder en die vader na en dan heb je al die wieken. Dan stond er één huis en… Titi: Hij was eigenlijk een sportman hé, die Sietse.
Pake was oersterk en werkte voor twee. Ook op het land van Siep, een alcoholist, eigenaar van een manufacturenwinkel en later van een café.
U hebt eigenlijk weinig verteld over uw vader
Nou, hij was altijd opgeruimd hoor, die zong veel. Ja, dat weet ik nog goed. Mijn vader was oersterk. Die werkte voor twee. Wij hebben ook nooit armoe gekend. En hij was ook nog wel een beetje trots hoor. Hij was een klein boertje. Er kwamen buren wonen. Die hadden een café en die man, die was in die tijd, nou laten we maar zeggen een alcoholist. Ze woonden eerst bij de derde sluis, bij de Hommedraai en daar hadden ze een winkel. Waar Tamme Hendrikje kwam te zitten.
Waar ik nog gewerkt heb.
Tamme Hendrikje?
Ja zo. Ik was getrouwd met Lammert, dan zouden ze zeggen, Lammert’s Anne. Lamkje was met Wietse getrouwd: Wietse Lamkje, Olle Janke. Zo werden de mensen in Friesland allemaal genoemd. Siepe Griet.
Nou en die woonden, dat was voor mijn tijd, die woonden bij Hommedraai en hadden een manufacturenwinkel. Lappen, wat die boeren allemaal nodig hadden, handdoeken, theedoeken, schorten en sokken en zo. Dat was wel een goed zaakje. Maar hij dronk zo veel. En het was ook nog een groot gezin.
Wat is trouwens Hommedraai?
Dat was een brug, bij de derde sluis of de vijftiende wijk. Maar in ieder geval Siep, had toen nog de manufacturenwinkel en ze hadden weer een poppenkring. Dat zeiden ze als er weer een kleintje geboren was. Toen kwam er een reiziger om spullen te verkopen. Siep kwam van achteren en zei: sssst, ssssst, Mijn vrouw had een twaling kriegen. Dat was helemaal niet waar maar dan kreeg hij twee cadeautjes.
Maar in ieder geval zo, ze konden het niet redden en toen zijn ze uit armoe daar weggegaan en toen zijn ze bij vijftiende wijk terechtgekomen. Dat was een herbergje en een boerderijtje met wat koeien. En een heel stuk heide er achteraan. En dat stuk heideland heeft m’n vader eigenlijk helemaal aangemaakt, want dat werd allemaal grasland. Dan deed m’n vader gewoon, thuis z’n werk en dan ging hij overdag daar naartoe. Daar kreeg hij geld voor. Die Siep Beurstee was goed voor m’n vader hoor. Zijn oudste zoon is in het vak een beetje doorgegaan, is met het pak gaan lopen. Op de fiets bij de huizen langs, als venter.
Siep die deed nog wel wat maar niet zoveel. Die werd ook wat ouder. Hij had een stuk land en als het dan hooitijd werd was mijn vader er om te hooien en ook als er aardappels gerooid moesten worden. Dus m’n vader had er een dagtaak bij, maar hij had zelf ook een stuk of vijf, zes koeien. En ja, nou ja, en als d’r dan weer een kalfje geboren werd en het was geen stier, dan werd het opgebracht en dan had je over een paar jaar een pink. En zo is hij doorgegaan, maar ook omdat ie natuurlijk ijzersterk was, want anders kun je dat niet. ’s Morgensvroeg op en dan een hele dag bij
een ander en dan nog weer….
“die Onne Diekstra die doet het maar”
Hoeveel koeien heeft hij zo op den duur vergaard?
Zo’n twaalf, dertien. Op de veertiende wijk huurden we maar dat boerderijtje werd te klein en toen heeft ie dus aan de Singel gekocht. En dan werd gezegd: “die Onne Diekstra die doet het maar”. Ja, echt waar.
Veertien koeien was dat veel in die tijd?
Twaalf, dertien, ja, dat was heel veel. Vijftien was je al een aardige boer hoor.
Wanneer was je een herenboer?
Nou, als je twintig had of zo.
En wat deed moeder?
Nou, die deed ook alles mee hoor. Die ging ook koeien melken.
Zomers huurde hij een stuk land in Grouw. En als je dan nagaat, dan hadden ze een praam, die huurden ze met Omke Siene, dat was zijn broer. Er was nog een andere man, die was een beetje simpel, die hielp ook mee. Met die praam gingen ze helemaal naar Grouw om dat hooi op te halen.
Ze namen van alles mee op de fiets. Een stuk spek en bruine bonen en wat aardappelen en dat werd dan gegeten. Ook een klein tentje, daar sliepen ze in. Dan moesten ze dat gras allemaal maaien. Dat ging niet met een maaimachine, ging met een zeis hoor. Dan moest er gehooid worden en thuis gehaald worden. Ze liepen de hele nacht. Als ze thuis kwamen dan moest het hooi uit de praam en in een schuur of op van die hooibulten.
Ja, omdat wij meer koeien dan land hadden had je geen hooi genoeg en moest je dat land erbij huren.
Bent u ook wel eens mee geweest?
Nee nee, wij moesten naar school. Maar Hendrik is wel een keer mee geweest. Ze moesten met de praam over de Grouwster Ee. Dat is dan een heel groot water. Mijn vader vroeg toen aan Hendrik: “hoe fynsto it hjir nou” (hoe vind je het hier nu). Hendrik was nog zo’n jongetje van een jaar of acht, negen. Hendrik: “Nou ja, ik hie meer wetter ferwacht” Hij had meer water verwacht. Mijn vader zegt: “Do sjochst oars neat as wetter, krek?” Je zie je toch niets anders dan water op de Grouwster Ee?
Maar Hendrik zei toch, ik had meer water verwacht.
De boerderij aan de singel
Johannes jong gestorven
Hoeveelste was u in de rij?
De middelste. Janke, Lamkje, Hendrik, Anna, Johannes, Riekje, Onne. Zeven in totaal.
Johannes is jong gestorven. Achttien jaar en toen hebben ze er zeker niet zoveel aan gedaan. Ik was later een keer bij m’n oom en tante, een broer van m’n vader. Toen zeiden ze: “dat heeft Harmke Postma toch maar teweegbracht”. Harmke Postma was een onderwijzer en die had open tbc. Hij was er zelf niet ziek van. Hij stond voor de klas. Onne Blauw, die heeft het gehad, die is gestorven en Oewe Woudstra en dan mijn broer. Hij heeft in een tentje gelegen maar wij zijn nooit doorgelicht. Wij waren toch in dezelfde gezin en hij lag bij ons thuis.
Toen onze Onne het had moesten we nog apart naar Harderwijk. Ja, omdraaien en buigen en dit en dat.
Johannes was op de ambachtsschool, hij zou timmerman worden.
Hij had nog een mooi wasrek gemaakt. Dat was nog bij tante Riek.
Dat was toch bij tante Janke?
Onne en Afke
Onne, de jongste, hoe is die overleden?
Nou, dat weet ik eigenlijk niet zo goed wat die gehad heeft. Dat is toen niet zo leuk gegaan. Hij werd maar 52. Dat was toen de boerderij is verkocht, nadat Pake was overleden. Afke, Onne zijn vrouw, die was wel goed bij, een keurig vrouwtje, valt niks op af aan te merken. En die is heel goed voor mijn vader geweest. Onne en Afke moesten trouwen. Afke was eigenlijk veel meer een dametje. Zag er altijd leuk uit. Die vader was een rare man. Die stond niet zo goed bekend.
Ze hadden een slagerij. Hij was eigenlijk meer koopman, Ging vaak op pad om koeien te kopen. Een beetje een handelsman. Zijn vrouw was een sloofje, die had niet veel te vertellen.
Hij had een hekel aan Onne, vond het eigenlijk maar niks. Afke die naar de mulo ging… maar ja, ze gingen toch trouwen. Onne was nog wel het kwaadst omdat haar vader geld voor Afke op de bank gezet had. Dat zal niet veel geweest zijn, dat weet ik niet zo precies maar toen moest er natuurlijk van alles komen. Een kinderwagen en dit en dat en toen dacht Onne, nou dan kunnen we dat geld van Afke ook gebruiken. Dat was natuurlijk snel want ze moesten trouwen. Maar dat had haar vader eraf gehaald. Dat was verschrikkelijk en er was nog iets. Ze gingen trouwen en Afke’s vader had gezegd dat hij het mantelpakje zou betalen want Afke moest toch ook wat moois aan hebben. Dat hebben ze toen gekocht maar later stuurde hij de rekening van dat mantelpakje naar Onne.
Mijn vader was stapelgek met het kleinkind. Dat was ook nog een Onne.
Kwamen de schoonouders, de ouders van Afke, nog op bezoek?
Die moeder wel. Die moeder was een hele goeie vrouw. Toen dat kind geboren is kwam zij wel in huis. Maar dat was voor m’n vader, je moet het goed bekijken, niet zo leuk. Dan kwam zij en Harm Poot, want hij liep een beetje mank en hij had nog een zuster. Die zuster werkte in Gorredijk. Die kwamen allemaal eten. Dat kostte dan wel niks maar hij had wel die hele Blauw familie op bezoek en dat vond mijn vader niet zo… Ik was er niet bij, ik was al getrouwd, maar ik weet wel dat mijn vader blij was dat ze er maar weer uit waren. Als je drie maanden er elke dag een stel bij krijgt te eten en die familie stond niet zo goed bekend.
Over Hilsje Blauw, zus van Afke
Die Hilsje, dat was een goeie gymnaste, goeie korfbalster. Niemand wist iets, Afke ook niet hoor en toen kreeg Hilsje verschrikkelijke buikpijn. Bij haar vader en moeder thuis.
Hoe oud was ze toen?
Nou, misschien een jaar of twintig. Ze ging elke week nog naar de gym en alles deed ze nog. De dokter kwam en die zegt; nou d’r komt een baby hier. Toen kreeg ze een baby. Maar ze had daar wat aan gedaan. En uh, het heeft nog geleefd.
Oh, ze had het proberen weg te halen.
Ja, ze had geprobeerd om het weg te maken want het was van een getrouwde man. Die man die stond erom bekend dat hij altijd wel met anderen ging. Maar zij had toch ook wel verstand, zij wist toch dat ze met een getrouwde man ging? Maar zij heeft het dus aangegeven en die man is de bak in gegaan. Dan was van een grote zaak. Rudolfi in Gorredijk. Die hadden een winkel van alles. Ja en toen werd gezegd, goed dat ze die man gepakt hebben. Nou ik vind dat zij, zij had ook net zoveel veel schuld. Ze wist toch ook dat ze die vrouw ongelukkig maken dat zij met hem omsloeg?
Omsloeg?
Ja, zo noemen ze dat, die slaapt met een getrouwde man, Die gaat met die man een beetje verkering hebben. Maar als je nou weet, dat ie man getrouwd is, dan moet je toch zelf ook denken, die man heeft een vrouw?
Maar ze ging toen naar de politie?
Nou, de dokter heeft het gezegd en de ouders. Zij moet dan minderjarig geweest zijn. Dat zal dan wel. Nou, toen heeft hij ik weet niet hoe lang gezeten, maar die vrouw heeft hem wel verlaten, later is ze getrouwd met een ander.
Niet jong het huis uit en verkering met drie bakkersjongens
Hoe was het contact eigenlijk met uw moeder.
Ja, nou, dat was uh prima. Maar ja, wij gingen…
U ging eigenlijk heel jong het huis uit?
Nee, helemaal niet. Wij bleven. Dat was vroeger niet zo.
Je ging toch werken?
Ja, maar dan was ik thuis, ’s avonds. Ik was al vijfentwintig, dat was oud hoor, toen ik echt het huis uitging. De buurvrouw zei, ik had al een tijd verkering gehad, dat wordt absoluut niks met jou. Ik wou niet trouwen met iemand waar ik echt niet van hield en ik denk dan maar overblijven. Want toen was je al vijfentwintig. Die buurvrouw zei, jij denkt zeker dat je jong blijft. Dat is toch schande? Een boerenzoon en dat je niet meer wilt. Het was schande dat ik het uitmaakte met een boerenzoon.
Anna, midden boven
Hoe oud was u toen?
Nou, ik was al in de twintig, 24 of zo. Ja, ik had zo vaak dan eens verkering met die. Ja, als je niet goed met elkaar, ik had altijd wat te denken. Nou, ik ben wel met drie bakkersjongens gegaan.
Drie??? Daar schrik ik wel een beetje van!
Dat was heel wat anders. Je zag mekaar alleen zondagsavond en dat was niet dat je met ze naar bed ging.
Wilde u perse een bakker?
Nee, maar ik weet wel die Roel Hofman, die had ik gezien. En goh, da’s een leuke jongen met mooie blauwe ogen, blond haar en ik denk daar wil ik wel verkering mee hebben. Nou ja, dan was er een feestje en ik zal wel eens naar hem hebben gekeken. Met hem heb ik toen wel een tijdje verkering gehad en hij was stapelgek op mij. Maar ik niet… het ging toen een beetje over. Hij vertelde dingen dat het… Ze kregen een nieuw voorhuis, heb ik geloof ik wel eens verteld. Hij zei, als de metselaars weg zijn dan maak ik een afvoer. Ze hadden een pomp buiten en daar was geen afvoer bij. Die trog met cement bleef toch staan en toen had hij een afvoer gemaakt, vanaf de pomp naar de sloot, dat het water mooi weg kon. Oh zei m’n vader, nou dat is een flinke vent. Want mijn vader wilde graag een flinke vent in de familie hebben. Toen kwam ik daar, ik ging er wel eens heen. Ik zei, waar is nou die afvoer die jij gemaakt hebt. Nou dat was echt vanaf die pomp, zo’n klein stukje (Anna wijst een heel klein stukje aan)! Die hele afvoer naar die sloot die was er niet, het was maar een heel klein stukje. Toen denk ik wat ben jij toch een flapdrol om te zeggen: “Ik heb een afvoer gemaakt”. Er is niks! Er is helemaal niks!
Hij zei ook eens, als we getrouwd zijn dan doen we alles samen. Nou, ik dacht dat hoort toch ook zo?
Maar dat was toch die boerenzoon, ma?
Ja, ik heb het over een boerenzoon. Hij zegt, als dan de rogge er is, dan help jij mij in de rogge en ’s winters, dan help ik jou in huis. Ik denk, goh in de zomer in de rogge die dingen bij mekaar binden.
Ik denk, ik heb jou niet nodig om mij in huis te helpen.
Maar van die bakkerszonen daar heb ik van u nooit iets over gehoord.
Ja, maar dat waren ook niet zulke lange periodes. Eén bakkerszoon heeft mij bedrogen. Ik was altijd vriendin met Joke van Zeil, en dan gingen we wel samen uit. Met Wiebe, dat was Joke haar man en met Jan Mulder en die woonden in Huizen en die hadden een café en een bakkerij. Ik moest ’s avonds vroeg terug, ik woonde al bij die dokter, dan moest ik om 11 uur binnen zijn. Later ging Wiebe naar huis en die ging dezelfde weg naar Lippenhuizen en daar zag hij die vriend
van mij met een andere meid. Oh. En toen schrok hij zich dood. Toen zag hij Wiebe hé. Het eerste wat hij zei: niet tegen Anna zeggen. Maar Wiebe heeft het me wel verteld. Hij zei, ik moet het je toch vertellen, want daar ben je te goed voor. Toen waren z’n ouders, ik geloof dertig jaar getrouwd en het was een grote bruiloft. En ik was natuurlijk ook uitgenodigd en toen hoorde ik dat net voor die tijd. En ik zeg nou je haalt me wel op hé (ik ga natuurlijk niet mee, want ik wist het). Ja natuurlijk, zegt hij. Nou, ik zeg, zo en zo. Nou er is niks van aan, zegt hij, er is niks van aan. Ik zeg, nou dan gaan we wel naar die meid toe. Nou, dat is goed, maar ja die meid, die zei hetzelfde natuurlijk… Nee hoor zeg ze, ik ben helemaal niet met hem op stap geweest. Nee, daar is niks van aan. Maar ja, ik wist dat het wel waar was. Want Wiebe loog dat niet. Ik zei, jullie kunnen allebei liegen dat jullie barsten. Ik zei ga maar naar je bruiloft toe. Toen ben ik alleen weer naar huis gegaan. Nou ja, ik vond het toen wel rot hoor.
U vond hem dus wel leuk?
Ja, ik wist wel dat hij ze wel kon krijgen hoor de meiden. Nou ja, hij had rood haar. Dat zeggen ze toch wel, rood haar en elzenhout wordt op slechte grond verbouwd. Die zegt dan terug: beter rood haar op elke grond dan zwart haar op een ezelskont.
Ik ben er niet zó verdrietig om geweest, want d’r waren wel anderen weer. Ik vond het wel jammer
natuurlijk, op zo’n moment vind je dat niet leuk. Hij heeft me wel weer gevraagd hoor.
Misschien was die vriendin of die vrouw, dat ie daar meer dingen mee kon doen of zo.
Ja, daar stond ze om bekend. Vrijen en zo, nou dat deed ik niet.
U zoende misschien wel met hem?
Dat wel. Maar verder niks hoor. Absoluut niet dat, nou nee. Als je misschien jaren verkering hebt, dan is het wat anders. Maar Janke, m’n oudste zus, die moest trouwen. En dat vond ik zo erg, ik kon echt dat buikje zien.
Had ze wel eens verteld, ik ben toch wel een beetje te ver gegaan of niet?
Nee, er helemaal niet over gehad. Ik vond het, echt waar, ik vond het zo erg.
En aan wie vertelden ze dat, aan uw vader?
Ik denk aan mijn vader en moeder. Of Ale heeft het gezegd ja, we moeten trouwen. Dat zeiden ze vroeger, als je in verwachting bent, ja, je moet trouwen. Nou, toen was Janke eenentwintig, tweeëntwintig.
Dat was wel een schande zeker?
Nee, niet zo’n schande. Ze hadden al een jaar of drie, vier verkering en ze waren al verloofd. Het was niet zo’n schande maar het was toch niet leuk. Toen hebben ze gauw rondgekeken. Ja ze moesten een huis hebben natuurlijk. Toen hadden ze geluk dat in Oudehorne bij een slager de winkel leegstond. En daar is Ale dan een schilderzaak begonnen. Maar ja, dan moet je nagaan, zo’n buikje al. Ze is in mei getrouwd en Iepie is in juli geboren.
Nou kijk, zij was daar dienstmeisje bij die winkel van Sietsma en de keuken achter dat was haar verblijf en ze had een slaapkamertje boven. Ale die woonde in Beetsterzwaag, die fietste er ’s avonds vaak naartoe. Dat mocht daar wel. Ik mocht niet iemand in huis hebben. Bij die dokter mocht dat natuurlijk niet. Maar bij die Sietsma wel. Als ik een vriend had mocht die niet bij mij op kamer komen hoor. Bij die eerste dokter wel. Ik ben toen nog een maand meegegaan naar Tiel. En dan had ik daar direct een vriend. (Titi: u was wel een scharrelaar) Nou ja.
Anna, helemaal rechts, uitstapje met vrienden
Toen u naar die andere dokter ging, dus de opvolger, toen mocht u geen vrienden thuis hebben maar dat heeft u wel eens gedaan volgens mij.
Stiekem een keer maar die was doodsbenauwd en ik had de grootste lol. Er werd direct gezegd nee, geen jongens, Janine Locke mocht wel komen. Een boerendochter die woonde daarnaast, die kwam dan elke week dinsdag. Een keer in de zoveel weken had ik een vrije zondag en dan mocht ik ’s zaterdags naar huis. Maar bij die andere dokter, die eerste dokter, mocht ik als ze niks hadden, wel weggaan. Zondagsnacht mocht ik thuis slapen dat ging allemaal, die was veel makkelijker, die paste zich aan bij de gewoontes daar. Maar die ander van: nee hoor elf uur, elf uur is laat genoeg zegt ze.
Ik heb me een keer halfdood gefietst.
Halfdood gefietst?
Ja van Heerenveen, daar was een feest. Ik ging er met een vriendin heen en ik moest om elf uur binnen zijn. En een harde wind! Nou, dan is het toch dertien kilometer zowat van Heerenveen af, geloof ik. In de wind op. Nou, Hiltsje Braam: Anna, ik ken net meer! Ik maar fietsen. En ja, ik zeg maar ik moet op tijd binnen zijn. En ik haalde het niet, ik kwam een kwartier te laat. Maar ik mocht wel de hele week niet naar huis. Ik mocht dinsdagavond en donderdagavond altijd naar huis en dan ging ik naar m’n vader en moeder. Die waren daar natuurlijk vlakbij maar ja, elf uur binnen hé.
U zei niet: het was een harde wind, ik kon niet op tijd binnen zijn?
Ja, heb ik wel gezegd. De dokter, die vond het wel goed hoor. Die heeft me nog wel eens geholpen, maar zij zei nee, ik moest op tijd binnen zijn. Het was laat genoeg.
Dan kunnen je wel zeggen nou, waarom ging je daar niet weg? Maar ik had het niet druk. Ik had m’n eigen kamertje boven. Ik moest wel alleen in de keuken eten maar daar gaf ik niks om. Dat is tegenwoordig niet meer zo maar vroeger was dat zo. Een dienstmeisje had… tenminste bij hun dan hoor. Maar dat vond ik helemaal niet erg. Sommigen zeggen oh nou, dat zou ik niet willen. En later is het ook veranderd hoor. En ik verdiende goed.
Een hele eer dat ik daar bij die dokter terechtkwam
Ze stonden in de rij om een betrekking te krijgen. Er waren meisjes die gingen de krant, De Hepkema heette die toen nog, en die kwam twee of drie keer in de week, al een heel eind tegemoet om hem op te halen. Want als die krant bij de laagste huizen kwam en d’r stond een advertentie in, dan waren de anderen al eerder. Dus het was al een hele eer dat ik daar bij die dokter terechtkwam. Het was mooi in het dorp en zo. Maar vervelend dat dat niet mocht. Dat mocht nou éénmaal niet.
Ja, en toen zei ze van de week blijf je maar thuis. Nou ja, ik zei niks. Toen was het dinsdag en hadden ze het eten op en had ik de spullen naar binnen gebracht. Ik doe net alsof er niks aan de hand is. Nou ik zeg, dan ga ik maar hé. Wat “dan ga ik maar”, zei ze. Je weet toch dat je straf hebt? En ik naar boven toe hoor. Nou ja, ik had een radiootje boven, daar zaten twee stations op, dan luisterde ik naar de radio. En ging ik nog wat breien en zo. Je ging niet zo laat naar bed als
tegenwoordig. Maar dat ik moest blijven, dat was toch bespottelijk.
Toen ik wegging moest zij natuurlijk een nieuw dienstmeisje hebben. Tegenover ons was er een meisje, dat was een keurig meisje. Dat zag ze dan wel eens bij andere mensen werken. Dan zei ze goh dat is een net meisje, die Anne Boomstra. Dat was gewoon een dagmeisje. Die had dan ik weet niet hoe lang verkering met een jongen. Die vertelde mij dat later zelf. Ik wil daar wel heen, want dat verdient wel lekker. Maar dan zei ze: ja ik wil er wel werken maar ik heb een vriend, ik ben verloofd. Dan wil ik dat hij een keer in de week bij me komt. Nee, zei de doktersvrouw, daar begin
ik niet aan. Dan denk ik, wat was het eigenlijk een rotwijf. Een keurig meisje en ze gaan al drie jaar met mekaar en dan nog zeggen nee dat wil ik niet. Wat had zij daar nou last van als je daar een poosje met een vriend boven zat?
Ze wilde natuurlijk niet dat zij moest trouwen bij haar in het huis omdat ze daar liggen te rommelen.
Daar had zij verder niks mee te maken. Die dokter was niet zo hoor. Als er een feestje was en als ik
het netjes vroeg, dan mocht ik thuis slapen. Ik mocht daar niet om een uur of één aankomen. Toen zei die dokter een keer tegen mij, hij kwam in de keuken; ah, Anna ik weet al lang zegt ie dat je niet naar een feestje gaat. Je gaat lekker naar huis hé. Dat zei die dokter en het was inderdaad wel eens zo. Een feestje, helemaal in Noorderhome, ik denk, ik blijf lekker thuis. Nou ja, dan begin je te liegen en ach die doktersvrouw is ook allang dood.
Als je nagaat toen de dokters daar kwamen, die hadden geen douche toen hoor. De jeugd van tegenwoordig, die denkt, je kan toch niet zonder douche?
Werkzaamheden bij de dokter
Nee, maar hoe deden ze het dan?
Aan de wastafel. De eerste dokter, die had niks, maar de tweede dokter, die had een badje, een ligbad. Dat stond boven op zolder. Dan moest Lolke, we hadden ook nog een huisknecht, dat bad vol laten lopen. Lolke, zo heette die jongen.
Een huisknecht?
Ja, die deed de tuin en hij moest de motor van de dokter iedere keer schoonmaken.
Toen werd het verband nog gewassen. Moest ik wassen en Lolke moest dat weer netjes oprollen. En de bakjes van kiespijn uit de spreekkamer naar de keuken brengen. Dat moesten we dan afwassen en zo.
Kiespijn?
Nou, als je kiespijn hebt dan krijg je toch een bakje waar je uit moet spoelen bij een tandarts? Nu zal het wel anders gaan, maar toen niet. Hij trok ook wel eens een kies Maar dat verband dat ze gebruikten, dat werd allemaal bij mij in de keuken gebracht en dat werd uitgekookt. En dan gedroogd. En dat werd allemaal weer opgerold hoor.
Dat moest u strijken ook?
Nee, dat werd gewoon opgerold. Ja, dat was toen zo en dat vonden wij heel gewoon hoor.
Had Lolke de hele dag werk?
Ik weet niet meer precies wat hij allemaal deed. Hij moest ook wel eens een boodschap doen. Hij moest wel eens wat wegbrengen.
En zaten jullie dan samen in de keuken te koffiedrinken en zo?
Ja, maar hij bleef niet eten en ook niet slapen. Hij woonde vlakbij. Hij was jonger. Ik was toen een jaar of tweeëntwintig en Lolke was een jaar of vijftien, zestien. Voor mij een jonge jongen. Ik weet niet wat Lolke later gedaan heeft.
Ze hadden de apotheek aan huis hé, met al die medicijnflesjes en zo. En die poedertjes maakten ze ook allemaal klaar. Er was een vrouw, die was altijd ziek en die bracht nooit de flesjes terug. Lolke moest daar een keer naartoe. Die vrouw die had daar ik weet niet hoeveel van die medicijnflesjes. Heeft hij er tachtig medicijnflessen weggehaald en moest Lolke die allemaal in sodawater weer schoonmaken. Er werd niks weggegooid.
Anna’s moeder, Trijntje Knol
Hoe oud is uw moeder geworden?
Mijn moeder is jong gestorven. Dus uh, achtenvijftig. Maar het was in de oorlog en toen kreeg ze longontsteking. Als het toen niet in de oorlog geweest was had ze het overleefd, tenminste, zo heeft die dokter dat gezegd. Tegenwoordig sterven ze niet aan longontsteking. Toen is ze in coma geraakt.
Penicilline was er toen nog niet, hé? Maar ik hoor heel weinig dat u het over uw moeder hebt, wel over de vader.
Nou, zonet zei je, ik heb je nooit over je vader gehoord.
Trijntje Knol – moeder van Anna
Sprak u over vriendjes en zo met haar?
Nee, dat deden we niet zo gauw hoor. Het was niet zoals ze tegenwoordig zijn, dat ze veel meer vertellen en zo.
Nee dat was er bij ons helemaal niet bij. Want ik wist ook helemaal niet dat ik ongesteld moest worden. Daar werd niet over gepraat. En dan had ik vriendinnen en ik was klein. En die vriendinnen, die waren wat ouder en die waren ongesteld. En dan werd er oh, ben jij nog niet ongesteld? Dat is niet goed hoor, want als je niet ongesteld bent kun je later geen kinderen krijgen en je kunt ook doodgaan, zo maakten ze me bang. Dan vroeg ik ook niet aan m’n moeder, hoe zit het nou? Nee, heb ik nooit……
“Mem hat in poppe kriegen”
U heeft geen seksuele voorlichting gehad?
Er werd helemaal niet overgepraat, want ik weet nog, de buren kregen een baby en de achterburen ook: “Lamkje krijt ek wer in poppe” Maar hoe weet je dat, daar werd verders niet over gepraat. Ik weet wel toen Onne, mijn jongste broertje geboren werd. Ik denk dat ik een jaar of zes of zeven was. De buurvrouw die woonde op de wiek achter ons. Die haalde de melkbussen, die moest je bij de vaart brengen, want daar kwam de boot langs die de melk ophaalde. Toen zei ze, jij gaat maar met mij mee. Want je moeder is een beetje ziek, die ligt op bed.
Haar dochter was net zo oud als ik, we zaten in dezelfde klas. Dat was hiervandaan lopen naar het hotel (zo’n 600 meter J.A.). Dat vond ik wel leuk. Ik kwam er wel vaker. We speelden wel vaak met mekaar. Daar werd verder niet over gepraat. Ik kan me ook niet herinneren dat ik ooit iets gedacht of gezien heb. Ik wist er ook helemaal niks van. Dan haalde
m’n vader me ’s avonds op, om een uur of zeven of acht. Op de fiets. En ik kwam voor op die stang te zitten. En toen zei hij: “mem hat in poppe kriegen”. Hé? “Ja, een jonkje”. Oh, heb je het al aan Joukje en Riekert verteld? Want daar kwam hij vandaan hé. Nee, zijn mijn vader. Maar die wist het al lang natuurlijk. Maar daar zei m’n vader verder ook niks over hoor. Nou toen kwam ik in de kamer en daar in die ouwe kinderwagen, dat kleine baby’tje in.
Anna als “poppe” (in de genoemde kinderwagen?)
Maar ik geloof ook niet dat Titi en Onne, Harry misschien een beetje wel, maar dat die er erg in hadden dat ik in verwachting was hoor.
Maar u had het ons ook niet verteld.
Ja, jullie wisten het wel, van Hetta. We zaten een keer te eten en toen kwam de praat en toen zei Lammert, je vader, die zei, we krijgen er eerdaags ook een broertje of zusje bij. En dan zei jij, hoe weet je dat dan? Nou, dat weten we want dat zit bij mamma in de buik. Dat hebben we toen wel verteld, want toen werd het al een beetje ruimer. En Harry zat er ook bij. Nou hoe gaat het dan? Hoe komt het daar dan? Nou zegt Lammert, ik denk dat Harry dat wel gezien heeft op de boerderij, dat hij bij Pake was, hoe het met de dieren ging. En toen zei zij, Titi: nou pappa, vertel me nou eens precies hoe dat bij mama in de buik is gekomen. Toen zei Lammert, nou dat zal ik nog wel eens op een andere keer doen dus. Weet je dat nog? Dat weet je niet meer. (Titi: dat weet ik niet, nee!). Nee, maar dat is zo hoor.
Toen was ik acht jaar of zo, want Hetta en ik die scheelden acht jaar.
Ja, dan was je een jaar of acht. Dat weet ik nog goed: “Vertel me dan eens precies…”
Ik wilde het naadje van de kous weten.
Ja, maar ik geloof ook niet dat jullie er erg in hadden. Nee, wij ook niet. Maar ja, nu tegenwoordig, als ik dat zie, dan hadden we het allemaal een stuk leuker gehad.
Maar die moeder wordt alsmaar dikker. Dat zie je toch?
Nee, dat zie je niet, als kind. Want Jentie, die woonden een paar huizen verder. Die was ook in verwachting, want Hetta is dan 7 oktober geboren en en dat kind van Jentie drie oktober dus die kwamen zo’n beetje op dezelfde tijd. “Wat is tante Jentie toch dik hé”. Hee, ze zien het wel van tante Jentie maar niet van mij.
Maar zoals Carolien, de dochter van Loes, die liep van haar tweede. Haar dochter is vier jaar. En ja zegt Carolien, ’s morgens, dan komt ze eerst eventjes naar het baby’tje luisteren. Nou, ik ga naar school hoor. Tot ziens. Eventjes de buik voelen. Weet je wel. Dat is toch heel normaal. Dat deden ze vroeger niet hoor. Nou, die storm is weer over hé. En de regen.
Dit moet ik als laatste nog vertellen: op school hadden we een juffrouw die waar mijn vriendin en haar moeder zo’n hekel aanhadden. Die juffrouw woonde niet in Hoornsterzwaag maar een klein eindje verder. Daar hadden ze een mooier huis. Het was daar mooi, een mooie streek. Bij die juffrouw moest je altijd met Sinterklaas op het trapje komen en moest je vertellen wat je voor Sinterklaas gekregen had. Daar had de moeder van mijn vriendin zo’n hekel aan, ze zei tegen die vriendin: als die juffrouw weer vraagt wat je van Sinterklaas gekregen hebt, dan zeg je maar “De hiele keamer ston fol”.
Wat zegt u? De hele kamer stond vol?
Ah, ik vertel Wil nog van die vriendin van mij. Die moeder die zo’n hekel had aan die juffrouw, die altijd op Sinterklaas vroeg wat ze gekregen hadden aan de kinderen. (Titi: Oh ja, dat moet u nog even vertellen). Nee, dat heb ik net al wel verteld.
Ja nou, en dat ik zeg “ende det raar”. Dat vergeet ik nooit hoor. Toen was ik, in februari was ik vijf jaar geweest. (Titi: “Ja. Vijf jaar”)
Sinterklaas gevierd op de ark op Urk
Lammert had een zuster op Urk wonen, die had ook vier kinderen, die hadden we ook uitgenodigd. En tante Trientje, ook een zuster van Lammert en Ome Zwier. Die was boekhouder in het ziekenhuis en die was daar ook Sinterklaas geweest. Nou, die was er net een type voor groot, rustig en zo.
Maar uh, hij was niet zo handig, hij was wel heel goed in boekhouden. Ze zijn met de bus naar Urk gekomen, hij had geen auto. En uh, toen zei hij, kan ik me dan op de Ens verkleden. Hij mocht dat sinterklaaspak met een grote mijter nog hebben vanwege het ziekenhuis want dat was dan nogal duur. Ja, dat was heel mooi. Maar ja, dat zeg ik, hij was niet zo handig, toen viel hij op het dek. Spierwit kwam hij, met een spierwit gezicht kwam Sinterklaas een volle kamer binnen.
En zwarte piet?
Een stevige kont weet je wel. Ze was wel goed zwart. Tante Trientje kan goed toneelspelen. De kinderen, jullie, waren nog klein, die zagen het niet.
Wij hadden voor de kinderen van tante Jantje en ome Frerik ook een cadeautje gekocht, want die hadden het niet zo ruim. Nou vooruit, voor hun ook allemaal een cadeautje. Maar we hadden Jan Smit, dat is onze Jan dan én Jantje Smit, dat is ook “j”. Sinterklaas, die zat daar met een spierwit gezicht rechtop en Trientje die gaf de pakjes aan Sinterklaas. In ieder geval het ging niet goed. We hadden voor Jan zo’n motor gekocht. Die kon je opdraaien en dan vloog hij door de kamer heen. Maar Jantje, die pakte dat uit. “Oh Sinterklaas wordt oud, dat is verkeerd, dat was niet voor Jantje, dat is voor één van onze kinderen”. Zo redde ze zich er toch wel weer uit hoor. Jantje zat met zo’n sneu gezicht want die dacht, oh, dat is mooi.
Ja iets dat loopt vinden kinderen allemaal mooi, maar ze moest het teruggeven. Het was allemaal niet zo erg hoor.
Ome Zwier kon goed dichten
… én tekenen. Tante Trientje kon ook mooi tekenen.