Lammert Smit is de zoon van Hendrik Smit, de befaamde veldwachter die Urk moest verlaten vanwege zijn problematische verhouding met de Urker bevolking en met zijn gezin verhuisde naar Schokland. Dat was in 1868. Lammert was toen 14 jaar oud. De vraag is in hoeverre Lammert last heeft gehad van die problematische verhouding met de Urkers. Daar lijkt het niet op. Wat we wel weten is dat Lammert op Schokland het gemeenschapsleven miste en Schokland vooral aanvaardde uit plichtsgevoel. (zie kroniek). Veel liefde voor Schokland spreekt daar niet uit. Lammert ging al op 56-jarige leeftijd met pensioen en verhuisde toen meteen naar Kampen. Zijn zus Lijsebet trouwde met een Urker visser en keerde terug naar Urk. Daar zou je uit kunnen opmaken dat het wonen op Urk voor de kinderen van Hendrik Smit geen traumatische ervaring is geweest.
Lammert trouwde in 1878 op 24-jarige leeftijd met de 27-jarige Jantje ten Napel (geboren te Vollenhove). Jantje ten Napel was overigens zeven jaar eerder al getrouwd geweest met Arend Schraal maar deze 24-jaar oude timmerman overleed binnen een jaar na de voltrekking van het huwelijk. Hun dochtertje, Jentje Schraal, overleed twee jaar later, op driejarige leeftijd. Het waren zware tijden.
Jantje ten Napel heeft volgens de kroniek zonder “enig ander stoffelijk verlangen” haar jaren op Schokland in tevredenheid doorgebracht.
Het volgende speelde zich drie jaar voor het huwelijk in 1875 af, niet lang na de dood van zijn vader:
“Toen Lammert door zijn veranderde levenspositie (volgde zijn vader op als Rijksarbeider) zich met de geldelijke zaken van het gezin moest bezighouden, bleek er een tamelijk groot tekort. De oorzaak was gedeeltelijk te zoeken in de op Urk onder de familie van Moeder Smit heersende mening, dat op Schokland te wonen betekende “tot aan de ellebogen in het geld te tasten”. Maar de jonge Lammert trad drastisch op. Hij verbood Moeder een jaar lang inkoop te Kampen te doen dan door zijn bemiddeling en onder zijn controle.” Opstel Harm Smit, blz. 70
Uit bovenstaande zou je kunnen opmaken dat Lammert een streng persoon was maar dat beeld wordt in De Bruid van Schokland genuanceerd. Zijn kleinzoon Lammert Kombrink beschrijft daarin een bijzonder aardige en rustige man die begripvol met zijn (niet al te makkelijke) vrouw, Jantje ten Napel, omgaat. Zie De Bruid van Schokland
“Lammert was ondernemend en slim. Zo verkocht hij bijvoorbeeld ansichtkaarten die op Schokland en in Vollenhove aan de man/vrouw werden gebracht. Hij ging op 56-jarige leeftijd met pensioen en verliet het eiland. Het verhaal gaat dat hij zich, tot ergernis van Rijkswaterstaat, te veel als heer en meester van het eiland ging gedragen. Mogelijk ergerde Rijkswaterstaat zich ook aan de neiging van Lammert om al te ijverig en te nadrukkelijk als evangelist op te treden.” Bron: De nieuwe lichtwachterswoning op Emmeloord (verkoop van ansichtkaarten door Lammert is uit familiebron niet bekend. Wel de verkoop van ansichtkaarten door zijn kleinkinderen. Het evangeliseren is gezien Lammert’s godvruchtigheid, beschreven door zijn kleinzoon Lammert Kombrink, zeer wel mogelijk)
Interview met Lammert in de Zwolsche courant -1915
Het nieuwste op Schokland. Dat er op Schokland iets nieuws kan gebeuren of ontstaan —wie houdt dit voor mogelijk —, op dezen smallen eenzamen in de lengte gestrekten dam; slechts bewoond door vier huishoudens. En toch is dit het geval. Op zeventien Mei 1915 is aldaar een rijksvischafslag opgericht. In het kleine maar goede gebouwtje, dat met ruim bovenlicht en met een klein kantoor voorzien is, ziet ge den directeur dezer inrichting Harm Smit met zijn beheer bezig, die tevens de telegrafist van het eiland is. Hij bewoont rechts van het afslaggebouwtje zijn eigen huis. Om in foto te worden opgenomen, verliet Smit voor een oogenblik zijn kantoor en heeft plaats genomen midden in het afslaggebouw (betreffende foto staat niet in het krantenbericht, J.A.). Er was aan deze inrichting behoefte, daar Urk en Volendam — alwaar geregeld vischafslag gehouden wordt — te ver verwijderd zijn van de Overijsselsche kust. Nu komen alle visschers van dien hoek der Zuiderzee de gevangen buit op de noordelijke spits van Schokland, alwaar de eenige haven van het eiland is, ter verkoop aanbieden. Daar ook visschers van elders bij ruw weer alhier een schuilplaats zoeken, wordt deze noordhoek een druk punt en de verwachting, dat de omzet van visch zeer zal stijgen, is gegrond. Op Schokland te toeven en de kennis te maken van de bemin’lijke familie Smit is één. Sinds 1868 vervullen de Smit-’s onder den bescheiden titel van arbeider van ’s rijks waterstaat, na den rijks opzichter, te Kampen woonachtig, de eerste plaats op Schokland. De Smit’s zijn van echt eilandsras — spaarzaam, degelijk, verstandig, betrouwbaar en eenvoudig van wezen. De vader van den directeur van de vischafslaginrichting, L. Smit, — Fries van afstamming — is in 1911 uit zijn ambt getreden, na dit gedurende drie-en-veertig achtereenvolgende jaren vervuld te hebben. Hij bewoont nu een klein huisje te Kampen aan de IJsselkade, alwaar het vrije en wijde uitzicht op den stroom en op het Kampereiland hem aan het eilandsleven doet terugdenken. Op mijn vraag, welk verschil hij gevoelt in het zijn aan den vasten wal of op het eiland, merkt Smit op, dat men waken moet om niet medegesleurd te worden met de onrust, welke het leven hier kenmerkt. Men moet trachten — zoo vervolgt hij — zelfbewust zichzelf te blijven, zooals op Schokland. Ja gewis, de eilanders staan naar mijn opvatting altijd als menschen iets hooger, deed ik hem gevoelen. Neen, dat juist niet, gaf Smit kort en bescheiden ten antwoord, misschien is men daar in die stille afgesloten omgeving meer zooals men als mensch wezen moet. Ja. ja, nu vat ik u; daar op ’t eiland hebt u elkaar n o o d i g, steeds noodig in verkeer en in zaken; deze noodzakelijkheid verhoogt, dunkt mij, onwillekeurig eerder het peil van het menschelijke. Het is een voorrecht en een verrijking zulke krachtige karaktertypen te leeren kennen; dit doet de moeiten der Teis vergeten. L. Smit’s oudste zoon Hendrik, oud zeven-endertig jaar, is sinds 1911 zijn’ opvolger en bewoont als arbeider van ’s rijke waterstaat het goede, ruime rijksgebouw; Hendrik is nu de eerste persoon op Schokland. Ook hij houdt, evenals zijn vader dit reeds op twee-en-twintig jarigen leeftijd had ingesteld, des Zondags tweemaal een godsdienstoefening aan huis, waarbij ‘het gezang door de toonen van het orgeltje wordt gesteund; hun opvatting is die der gereformeerden. Een ieder, welk geloof ook toegedaan, heeft vrijen toegang; ’s winters bij ruw weer, als de haven met vaartuigen gevuld is, komt het voor, dat de kring der verzamelden tot veertig aangroeit. De samenkomsten bij Smit voorzien in een behoefte.
J. H. Schorer – De Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant
De familie Smit, staande voor hun huis aan de haven van Emmeloord op Schokland- rond 1900
Lammert werkte 33 jaar lang ook als lichtwachter op Schokland maar een lichtwachter pensioen heeft hij nooit mogen ontvangen. De reden: Lammert kreeg, ondanks die 33 jaar, nimmer een vaste aanstelling als lichtwachter. Zijn zoon Harm Smit klaagt in zijn kroniek over het pensioensysteem en dat mensen dupe worden van het “onsociale ambtenarensysteem”. Hoeveel verschillende pensioenen Harm Smit, kampioen verschillende baantjes, heeft gekregen is overigens niet bekend. Harm werkte als onbezoldigd veldwachter en zal daar ook geen pensioen voor hebben gekregen. Tijdens een radio-uitzending vanaf het eiland Schokland klaagde Harm over die weinig gewaardeerde functie. Zijn superieuren waren daar niet blij mee.
Het geelbruine mapje bevat verschillende documenten die de aanstelling van Lammert Smit tot rijksarbeider, lichtwachter en postkantoorhouder betreffen + de daaraan gerelateerde eervolle ontheffing uit die functies met tenslotte de afhandeling van de verschillende pensioenen. Deze belangwekkende documenten zijn ingescand en in datzelfde digitale geelbruine mapje voor het nageslacht bewaard.
Kleinzoon Lammert Smit, de zoon van Harm Smit, zat op school in Kampen en was een paar jaar in de kost bij zijn opa Lammert Smit. Er was in die tijd nog een kostganger (een neef van de Kombrink-kant). Die neef merkte eens op dat als opa Lammert het gebed na het avondeten beëindigde exact de klok van zes uur luidde. Dat gaf wel aan wat een stipte gestrengheid zijn opa in acht nam.
De kostgangers van opa Lammert kregen elke morgen een eitje bij het ontbijt, voor die tijd een geweldige luxe. Na een paar weken kon kleinzoon Lammert Smit geen ei meer zien (bron: J. A. Smit, zoon van Lammert Smit).
Poëziealbum gedicht van opa Lammert voor kleindochter Trientje. Schokland, 13 april, 1925.
Geschreven tijdens een bezoek aan Schokland want Lammert was toen al tien jaar gepensioneerd en woonachtig in Kampen.
Lammert Kombrink, kleinzoon van Lammert (was hij wellicht de bovengenoemde kleinzoon), moet onder de indruk zijn geweest van zijn opa, gezien onderstaande beschrijvingen in het boek de Zeeburcht. De stuursheid van zijn oma wordt ook nog even genoemd.
En nogmaals, zal ze ooit iemand ontmoeten in haar verdere leven die rustig en vol vertrouwen over de eeuwige dingen kan spreken, als haar vader? En hoeveel Nanne ook van haar moeder houdt, deze genegenheid valt in het niet bij de liefde die zij voor haar vader koestert. Een liefde die aan verering grenst, ja hem verre boven andere mensen verheft. Ook Louw heeft een groot respect voor zijn schoonvader. De kalme waardigheid die van deze man uitgaat, heeft op ieder die Douwe Brand kent, dus ook op Louw Kortrink, zijn stempel gedrukt. Alsof hij het zojuist zeide, zo duidelijk weet Nanne nog wat Louw had gezegd, nu haast een jaar geleden. „Jouw vader is ’n echte christen, Nanne. Nog nooit hoorde ik hem iets zeggen ten nadele van een ander. Je vader is ’n oprechte, eerlijke kerel.”
Nanne komt weer onder de oude bekoring van vroeger. Toen zij nog bij haar ouders op Schokland woonde en die rustige bedaarde stem, die nu uit de bijbel leest, elke dag kon beluisteren. En toen zij telkens opnieuw onder de indruk kwam van vaders eenvoudige woorden. Oude herinneringen komen weer naar boven en een gevoel van geluk en ontroering overweldigt haar. Vader bidt ook voor Louw en haar, en ook voor hun zoontje. Zij kan niet nalaten, even haar ogen te openen om een blik op dat goede gelaat te werpen. Het gezicht van haar lieve vader, waar thans een uitdrukking van intens medeleven voor dit kleine eenzame gezin over ligt uitgespreid. Zij kan niet nalaten, hem een blik van dankbaarheid toe te werpen, na het uitspreken van het „Amen”. En Brand knikt zijn dochter glimlachend toe. Ook hij zal op dit moment zich de gesprekken herinneren welke zij samen zo vaak voerden in de stille eenzaamheid van het kleine eiland. Voor men het weet is het drie uur. Nanne poogt haar vader over te halen, nog een uurtje te blijven. „De wind is immers goed!” zegt ze. „Nee, kindlief, het is tijd. Het kan ook gaan stillen en je moeder is dat stilzitten in zo’n kleine kajuit niet gewoon. Maar we hopen nog eens terug te komen hoor!” Vrouw Brand is de laatste die naar buiten gaat. Reeds dalen de mannen de terp af, als zij Nanne bij de arm neemt en zegt: „Onder m’n stoel ligt dat pakje nog. Daar zit die lap stof in, je weet wel. Die is voor jou hoor! Nee, je hoeft me niet te bedanken”, wijst ze kort af, omdat Nanne van plan is dat te doen. Daarom zegt zij alleen maar: „Dank u moeder”. Naast elkaar lopen zij naar de boeier, waar Teunis de zeilen reeds hijst. En dicht bij de aanlegsteiger staat vrouw Brand stil. Ze kijkt haar dochter aan en zegt: „Denk er om dat je je warm kleedt, kind. Het is hier veel kouder dan op Schokland. Trek geen flodderrommel aan je lijf en bewaar die lap stof voor de zomer. Heb je dekens genoeg? Anders zal ik er een oversturen. Ik kan er nog wel een missen hoor!” Op haar gewone stuurse toon heeft vrouw Brand dit gezegd, maar Nanne heeft er haar des te liever om.