Menschen voor wie men een voorkeur heeft, waartoe men zich getrokken voelt………
Menschen voor wie men een voorkeur heeft, waartoe men zich getrokken voelt………

Hendrik Smit 1822-1875
Veldwachter op Urk

Hendrik is allicht de meest markante Smit-Schoklander. Zijn felle karakter spreekt uit de botsing met zijn directe superieur, de burgemeester van Urk. Lub van den Berg heeft dat prachtig beschreven in Urker Volksleven.

Hendrik groeide op in Leeuwarden in de buurt van de strafgevangenis Blokhuispoort. Zijn moeder Elisabeth Ypes ging daar rond 1820 samenwonen met zijn vader Pier Hendrik Smit, een flankeur “bij de eerste kompagnie van het eerste batallon der achtste afdeling Nationale Infanterie”. Elisabeth had al een zesjarige dochter uit een vorige relatie. In 1822 zag onze Hendrik het levenslicht. Zijn vader had toen een ander beroep (arbeider volgens de geboorteakte, gevangenbewaarder volgens de familiegeschiedenis). Het ongehuwde stel kreeg in 1825 nog een tweeling, een jongen en een meisje,  maar die tweeling was geen lang leven beschoren. De kindersterfte was in die tijd hoog. Pier erkende de kinderen. Het zusje van Hendrik, Geertje, stierf na 21 maanden. Toen Hendrik acht jaar was overleed ook het vijfjarige broertje Jan Piers.

Daarna (ten hoogste acht jaar daarna) moet zijn vader Pier Hendrik het gezin hebben verlaten.

Zijn vader was dus een oud-militair, die als flankeur nog had deelgenomen aan het beleg van Naarden. Op zestienjarige leeftijd gaat ook Hendrik het leger in. In zijn garnizoensplaats Hoorn ontmoette hij op een zondagavond bij een, wat we nu zouden noemen, Bijbelstudieclubje, het Urker meisje Jannetje (Jans) Snoek. Zij was zoals zoveel Urker meisjes op jonge leeftijd gaan ‘dienen’, in dit geval bij een boer aan de Zeedijk bij Edam en later bij families in Hoorn.

In 1852 kreeg het nog ongetrouwde stel een dochter Lijsebet (Betje), waarna ze in 1853 trouwden. Hendrik was korporaal met 12 dienstjaren en moest kiezen, of promoveren en naar Indië, of de dienst verlaten. Het werd het laatste, en Hendrik ging na een afwezigheid van 14 jaar met vrouw en dochter terug naar Leeuwarden waar hij voor twee jaar intrekt bij zijn moeder.  Hij pakte daar al het voorkomende werk aan, maar Hendrik was als militair niet gewend aan zwaar lichamelijke arbeid, en toen in 1854 zoon Lammert geboren werd ging hij op zoek naar een andere baan. Omdat zijn vrouw graag weer bij haar familie wilde wonen, kwam de vacature voor veldwachter op het eiland als geroepen. Hendrik Smit werd aangenomen en werd zo veldwachter op Urk.

Hendrik, veldwachter op Urk 
In de loop van het jaar 1855 werd Hendrik Smit door medewerking van civiele en militaire autoriteiten (term uit het paspoort) benoemd tot gemeenteveldwachter op Urk. Hij wordt hierdoor in de gelegenheid gesteld zijn aan orde en tuchtgewend leven in toepassing te brengen in zijn dagelijkse tak. Hij begon dan ook als oud-militair en stadsburger en stoere Fries zijn loopbaan op het genoemde eiland. De opkomende jeugd maande hij tot geregelde wandelingen en geregelde omgang. De huismoeders gelastte hij hun huisafval naar de bestemde plaats te brengen en zo één en ander niet naar zijn orders gebeurde, noteerde hij dit in zijn boekje en bracht bij zijn chef de Burgemeester rapport uit. Maar deze, zelf Urker zijnde, voelde zich teveel medeburger om deze dingen serieus te nemen en vond het beter dat Smit als huisknecht van hem zoo nu en dan wat deed dan zich met de huishoudelijke dingen van de burgers dik te maken. Een put graven, waar de Burgemeester des winters het drinkwater voor zijn koeien uit kon laten scheppen of pompen, de zorgen voor de watermolen, die het weiland van het overtollige water ontdoet of andere belangrijke dingen doen, achtte zijn chef praktischer.

Smit, als goed soldaat, wist echter van “halt en front”. Toen zijn notities niet verder kwamen dan de prullenmand van de Burgemeester werd hij opstandig en ging met zijn processen naar de Officier van Justitie te Hoorn. Het gevolg was schorsing in Zijn dienst en molest van de zijde der baldadige jeugd, die nu vrij spel had. Zijn en persoon werden het mikpunt van allerlei plagerijen. Op een avond , toen het hem te machtig werd en hij, vertrouwend op zijn vaardigheid in het schermen, de jongens een hardhandige les wilde toedienen, had men een net voor zijn deur gespannen, ving hem daarin op en hij was de speelbal van de ergste belhamels.

Op order van de Officier van Justitie werd hij echter weer in dienst gesteld maar toen was zijn dagelijks bestaan alles behalve prettig geworden.

Ook de kerkelijke verhoudingen ten aanzien van  zijn persoon boden geen genoegzaam tegenwicht voor zijn zwaar geworden dagelijkse leven, want toen hij belijdenis wenschte te doen, vond de Kerkeraad der Chr. Geref. Kerk redenen in zijn ambt om hem niet toe te laten tot de Kerkelijke gemeenschap. Ook rustte de Burgemeester niet voor hij nieuwe redenen tot schorsing had gevonden. Hij vond ze in de volgende geschiedenis: De zeiltjes van de reeds genoemde watermolen moesten door nieuwe vervangen worden. De zorg hiervoor was aan Smit opgedragen. Een der wethouders, die tevens zeilmaker was, was Smit hierbij behulpzaam en vond het maar het beste, dat Smit die lappen maar mee nam naar huis. Dan konden ze nog wel eens gebruikt worden over het kippenhok van Smit. Deze had die raad, zonder verder nadenken, opgevolgd, maar ze hadden buiten de waard, in dit geval de Burgemeester, gerekend. Deze vatte het medenemen der oude zeilen op als diefstal. Gevolg schorsing en procesverbaal of omgekeerd.

Ten tweede male weer opheffing der schorsing van Hogerhand, maar het conflict tusschen Chef en ondergeschikte was daarmede niet ten einde. De Burgemeester, die ook tevens aannemer van Rijkswerken was, had iemand in vertrouwen genomen tot het innen der voorkomende mandaatsgelden. Toen deze persoon plotseling overleed, moest iemand gevonden worden, die de overledene kon vervangen en die niet gevaarlijk was uit financieel oogpunt. Iemand werd daartoe alzo, onder toezegging van beloning, overgehaald en gebruikt. Deze zaak werd echter ruchtbaar. Het gevolg was dat Burgemeester beklaagde werd wegens oorzaak geven tot valsheid in geschrifte en nog andere dingen. De veroordeling was niet licht. Toen echter de dag aankwam, dat de Burgemeester zich in hechtenis moest begeven, kwam de bevolking daartegen in opstand. Men wilde zijn eerste burger niet laten gaan. Eerst een bedreiging met militaire maatregelen kon de Burgemeester bewegen zich met zijn eigen visschuit naar Hoorn te begeven. Te middernacht vertrok hij om de bevolking niet verleiding te brengen het te verhinderen. De militaire macht, in de vorm van een politieboot met twee kanonnetjes aan boord, kon toen naar zijn standplaats Den Helder terugkeren.

De positie van Hendrik Smit was op Urk nu echter onmogelijk geworden. De bevolking gaf hem de schuld van het onheil, dat hun Burgemeester was overkomen.

Het eiland Schokland was inmiddels door de oorspronkelijke bevolking verlaten en werd thans bewoond door drie Rijksbeambten, nl. van Marle aan de haven te Emmeloord, Ras op “Ens” en van Eerde op Oudekerk. De eerste als Rijksarbeider, tevens lichtwachter, De tweede als Rijksarbeider, tevens belast met peilwaarnemingen. En de derde als lichtwachter.

De plaats van Ras kwam echter open door chronische ziekte van genoemde en Hendrik Smit werd door de nieuwe burgemeester van Urk, bij de Directie van de Rijkswaterstaat, aanbevolen in de plaats van Ras te “Ens”. De verhuizing naar deze eenzame plaats was voor de jongere leden van het gezin Smit en ook voor hemzelf het begin van een nieuw tijdperk.
Kroniek Harm Smit, De Familiegeschiedenis 1800 – 1854

Rijksarbeider, tevens belast met peilwaarnemingen
Hendrik werd dus in 1868 na een 13-jarig dienstverband als veldwachter (eervol) ontslagen. De betreffende ontslagbrief is nog in ons bezit. Op Schokland kreeg Hendrik de functie van rijksarbeider en werd volgens de kroniek tevens belast met de peilwaarnemingen. Opzichter de Kievit stuurde hem pas in november 1875 deze brief met gedetailleerde instructies:

“Wanneer de aanvulling van de buis nu gereed is, moet worden nagegaan tot welke hoogte de wel het water opvoert. Om dit te bepalen is het nodig dat het water tot een vast peil wordt afgeschept en opgenomen wordt hoe hoog de gedurige rijzing is.

Begin dus met het water af te scheppen tot 3.50 M beneden de bovenkant kleine buis. na twee uur gaat ge na hoe hoog het water gestegen is en schept het weer af tot de hoogte van 3.50 M – buis, enz. Hiervan kunt ge dan een staatje opmaken dat ik den Hoofdingenieur kan inzenden, waarmede ge dinsdag beginnen kunt, als ge namelijk maandag naar Kampen moet. Die staat moet ge maar inrigten volgens onderstaand model.”

Een paar weken later, begin december, kreeg Hendrik deze brief met kritiek:

“(…) daar onze staten aan het Ministerie komen, is het een vereischte dat onze staten zo nauwkeurig mogelijk zijn en zooals tot nu toe de de hooge en lage standen zijn opgeven zijn zij niet nauwkeurig.”

Diezelfde maand (december 1875) overlijdt Hendrik tijdens een bezoek van de opzichter (een dramatische gebeurtenis die beschreven staat in de kroniek).

Het jaar daarop wordt een “zelf”-registrerende peilschaal op de Zuidpunt van Schokland geplaatst (met dank aan Jos Foole voor deze informatie). Men zag blijkbaar in dat het handmatig opmeten van de waterstand te bewerkelijk was. Dat de dood van Hendrik Smit aan dat inzicht heeft bijgedragen voert wellicht te ver.


Huisje met zelfregistrerende peilschaal

Onbezoldigd veldwachter op Schokland
Hendrik kreeg tevens een aanstelling als onbezoldigd veldwachter maar op het eenzame Schokland was er uiteraard weinig te verbaliseren. Als er dan toch iets gebeurde leefde Hendrik zich uit in schrijven van een spannend proces-verbaal, doorspekt met ambtelijk taalgebruik (“op de bovengenoemde datum met het laatstgemelde vaartuig“. Het proces verbaal (geschreven in 1870) is nog steeds in ons bezit. Zie hier het transcript, een absolute aanrader om te lezen.

73 dagen in het ijs onder Schokland
In de strenge winter van 1870-1871 raken 27 vaartuigen vast in het ijs bij Schokland. Hendrik Smit wordt (tesamen met 10 Urker vissers tegen elk een beloning van 250 cent) met de ijsvlet naar Kampen gestuurd om zagen en bijlen te halen.

In het verslag van Thijs Slagter, één van de gestrande schipper, is te lezen hoe het hem lukt bij vrouw Smit “klaar te krijgen, dat zijn vrouw en kinderen in de kamer van den opzichter haar intrek kan nemen“.

Daar blijft het niet bij:

’s Avonds begon het ijs zoo geweldig te schuiven, dat iedereen bang begon te worden, dat onze geheele vloot ten gronde zou gaan. Om 10 a 11 uur gingen alle vrouwen en kinderen de schepen verlaten  „En toen wij met ons goed op het eiland aankwamen, zagen wij met verwondering, dat onze buren met vrouwen en kinderen ook hun intrek in de kamer van den opzichter hadden genomen. Het werd toen een verwarde boel, want zoo tien vrouwen, 18 kinderen en 20 mannen in een kleine kamer, dat was alles door elkaar en in elkaar, dat werd wat, dat was gekerm, zuchten en steunen en klaagtonen.

De knechten hadden hun toevlucht in de kerk genomen, waar ze wel met honderd man, visschers en schippersknechten, bijeen waren, en moesten daar veel koude ondergaan omdat er geen gelegenheid was die warm te stoken. In de kamer van vrouw Smit was echter een goede kachel en brandstof genoeg, want het waren bijna alle turfschepen die in het ijs zaten.

Ondank de gastvrijheid van moeder Smit heeft schipper Thijs Slagter nog iets om te klagen:

Vele nieuwsgierigen kwamen een kijkje nemen bij de op Schokland ingevroren schepen. Dagelijks kwamen kramers met goederen van den vasten wal, zooals kruidenierswaren, bollen, brood „tot ellewaren toe”, „zoodat wij den geheelen winter aan niets gebrek hadden.” „Ons koffiehuis was”, wordt verder verteld, „als wij ons wat vermaken wilden, bij Smit, daar zijn wat propjes, ik meen glaasjes brandewijn geschonken en kannen brandewijn gehaald, dat was voor een gulden de kan en op het laatst voor ƒ 1.10.” Maar Smit was volgens Slagter wat duur, die wilde te veel verdienen en bedroog zich zelf, want toen men van den vasten wal kon komen, lag zijn winkel onder de voet.

Ja, een beetje een zeur die Thijs. Dat mogen we met de wijsheid van nu toch wel constateren.

Lijsebet Smit, gewettigd bij huwelijk, geboren als Lijsebet Snoek.
Hendrik en zijn vrouw Jannetje Snoek kregen twee kinderen. Lijsebet en Lammert. In de kroniek krijgt Lijsebet een paar korte vermeldingen:

Na een afwezigheid van bijna 14 jaar kwam Hendrik, maar nu met vrouw en dochter, terug in zijn vaderstad Leeuwarden. De kleine Betje was nu dus gelijk bij Grootmoeder, en de ouders zochten door stage arbeid in hun levensbehoeften te voorzien.“.

Lubbertje Kramer en Marretje Loosman getrouwd in 1901

Lijsebet Snoek (geboren 1852 te Urk) werd in 1853 gewettigd bij huwelijk. Dat is minder spannend dan het klinkt. Het echtpaar had toen namelijk al enkele jaren een relatie.

Lijsebet trouwde op 25 jarige leeftijd met Riekelt Kramer. Ze kregen drie kinderen. Lubbertje (1877), Hendrik (1879) en Cornelia Kramer (1881). Twee jaar na de geboorte van Cornelia stierf Lijsebet in het kraambed, op 31 jarige leeftijd.

Lubbertje Kramer werd visser en trouwde met Marretje Loosman. Cornelia trouwde op twintigjarige leeftijd met Meindert de Jonge, uiteraard ook een Urker visser. Hendrik Kramer overleed op 25-jarige leeftijd. Gebeurtenisplaats: Zandvoort. Verdere details zijn onbekend.

Lubbertje Kramer is in 1937 te Urk overleden. Samen met zijn vrouw Marretje (ovl. 21 okt 1964) ligt hij begraven op het Oude Kerkhof, graf 126. Lubbertje heeft heel mooi over zijn leven geschreven en daar komt Schokland ook in voor.


Paspoort van Hendrik Smit
Hendrik Smit zag er uit als een echte Fries: blond haar (inclusief de wenkbrauwen). blauwe ogen, 1,67 (1 el, 6 palmen 7 duimen 5 strepen), hoog voorhoofd, mond groot, neus dik, aangezicht en kin ovaal, geen bijzondere kenmerken. Hendrik was dus niet de dwerg die onder onze voorouders zou hebben gezeten. Wellicht is dat verhaal de wereld in geholpen door iemand die het omrekenen van ellen, palmen, duimen etc naar meters niet goed onder knie had. Dezelfde iemand die andere fabeltjes (zie hieronder) de wereld inhielp.

Bronzen Medaille voor trouwe dienst

Binnen de familie ging het verhaal dat een voorouder vanwege uitzonderlijke moed door de koning onderscheiden was met een heuse medaille. Hij zou deelgenomen hebben aan de veldtocht tegen de Belgen in 1831. Dat verhaal moeten we helaas naar het land der fabeltjes verwijzen. Hendrik kreeg inderdaad in 1852 een bronzen medaille voor 12 jaar trouwe dienst. Daar is het jammer genoeg bij gebleven. Eenzelfde lauwer te behalen voor Moed en Beleid (waartoe hij op onderstaande oorkonde wordt aangespoord) is hem niet meer gegund. Waar is die bronzen medaille eigenlijk gebleven?